Historisch overzicht van het klooster
Het klooster, het tegenwoordige dorpshuis van Zijtaart, was eertijds eigendom van de Zusters Franciscanessen SFIC (Franciscan Sisters of the Immaculate Conception). Aanzet tot de vorming van deze kloostercongregatie werd gegeven door de Veghelse deken Bernadinus Johannes van Miert.
De zusters van Veghel
Vanaf 1834 werkten er in Veghel zusters van de Bossche congregatie van de Choorstraat. Van Miert wilde een eigen congregatie te Veghel en verkreeg van de apostolisch vicaris van het bisdom 's-Hertogenbosch, monseigneur Zwijsen, daar toestemming voor. In 1844 doen de eerste drie novicen hun plechtige professie. Zwijsen benoemt zijn nicht Koosje van Miert, tot de eerste overste van het nieuwe klooster.Onder de eerste taken van de zusters werd de zorg verstaan voor hulpbehoevende zieken en ouderen. Met name te Veghel werd hier intensief en doeltreffend aan gewerkt. Het moederhuis was reeds vanaf 1845 een plek, waar hulpbehoevenden verzorgd werden. Een eerste aanzet tot de gezondheidszorg was de oprichting van het Rochushuis te Veghel in 1873 ter behandeling van besmettelijke ziekten. Dit gebouw stond direct achter het klooster. Het bood weinig ruimte en lag te dicht bij het Veghels centrum. In 1900 werd door de Franciscanessen het eerste grote Veghelse gasthuis, een van de weinige ziekenhuizen in de wijde omtrek, aan de Gasthuisstraat (toentertijd Middegaal) opgericht. Dit Sint-Joseph-gesticht werd een begrip voor Veghel en omstreken. In 2000 vond een fusie plaats tussen het Veghelse ziekenhuis en het Sint-Annaziekenhuis te Oss tot het nieuwe Ziekenhuis Bernhoven.
De congregatie groeide enorm. In eerste instantie was dat te Veghel, waar scholen en gasthuizen gesticht werden. Het aantal zusters van de congregatie nam flink toe en liep in de loop der tijd op tot meer dan 2000 leden. Dat zorgde voor de verspreiding van de congregatie over andere plaatsen. Zijtaart werd in 1901 de zestiende nevenvesting, en werd gesticht na: Veghel (1844), Deurne (1856), Dinther (1867), Erp (1868), Mierlo (1874), Oisterwijk (1877), Lith (1878), Reusel (1879), Nistelrode (1881), Helenaveen (1884), Zeeland (1886), Wanroij (1889), Herpen (1896), Bladel (1898) en Veldhoven (1900). Toen volgde Zijtaart in 1901. Daarna zouden nog twintig kloosters volgen, veelal vóór het midden van de jaren dertig.
Op 10 oktober 1906 vond de eerste missie plaats naar Borneo. De missiezusters gingen met de paters kapucijnen naar Indië. In 1929 vestigden de zusters zich in de Filipijnen. Een missie naar Tanzania in 1962 eindigde in 1975. De missie in Kenia werd gesticht in 1994. Op 17 april 2000, werd een internationale communiteit opgericht in 's-Hertogenbosch. Gezien het internationale karakter van deze congregatie is deze communiteit een nieuwe vorm van SFIC aanwezigheid in Nederland, waarbij men probeert te werken aan hedendaagse armoede.
De bouw van het klooster in Zijtaart
Van Son, de raadsman van het Zijtaartse kerkbestuur, had in 1873 met de Veghelse pastoor over de wenselijkheid van een naaischool voor meisjes in Zijtaart gesproken. Nadat er voor dat doel een stuk grond aan de kerk van Zijtaart geschonken werd, vergaderde het kerkbestuur op 8 maart 1885 over de oprichting van de naaischool. Het kerkbestuur achtte zich in staat de school op te richten. De pastoor praatte er vervolgens over met de bisschop. Die maakte bezwaar, omdat de Zijtaartse kerk op dat moment nog een schuld had van f 24.000. Hierover ontstond in de vergadering van het kerkbestuur van 8 april 1975 'algemeene bewondering, verslagenheid en zoo niet ontevredenheid dan toch groote ontmoediging'. Van Son schreef op 3 mei 1875 namens het kerkbestuur een brief aan de bisschop, waarin hij voor de school pleit. Die schulden vallen wel mee en hij schrijft: 'De ervaring heeft ons geleerd dat handwerken voor meisjes, volstrekt genomen, nog onontbeerlijker zijn dan de geoefendheid in lezen en schrijven'. Veghel is te ver voor de meisjes. Op den duur kunnen de zusters de naaischool vermoedelijk wel overnemen. En als het mocht mislukken, dan kan er altijd nog een woning van de school gemaakt worden. Het mocht allemaal niet baten. Op 31 januari 1876 besloot het kerkbestuur om het stuk grond dat geschonken was voor de bouw van een naaischool maar aan de pastoor te verhuren.
De gemeente besloot enkele jaren later dat er leraressen op de school in Zijtaart aangesteld moesten worden, om de meisjes handwerken te leren. Johanna Maria van Cuijk, weduwe van Martinus Coppens werd op 13 april 1883 benoemd.
Ondertussen was in Zijtaart de nieuwe openbare school (het latere Verenigingsgebouw) in gebruik genomen. Dat was een gemengde school voor zowel jongens als meisjes. In 1899 was die school te klein aan het worden. De burgemeester zei op 28 april 1899 in de gemeenteraad dat volgens het schooltoezicht er aan de Zijtaartse school een derde lokaal moet worden bijgebouwd. B&W waren in Zijtaart wezen kijken. Als de negen kinderen afkomstig uit Erp (het Hool) en St. Oedenrode (Krijtenburg) van school gestuurd zouden worden, zouden er 97 kinderen overblijven, en dan zou een derde lokaal niet langer wettelijk verplicht zijn. Bovendien is - volgens de geruchten - de pastoor van Zijtaart aan het proberen om in Zijtaart een bijzondere school voor meisjes te krijgen. Als dat door zou gaan, dan wordt het aantal schoolgaande kinderen met de helft verminderd, al kan dit laatste nog enige tijd duren. B&W stelden de raad voor om de negen kinderen van het Hool en Krijtenburg van de Zijtaartse school te verwijderen. De hele raad was het daar mee eens. Ongeveer 16 of 17 kinderen moesten de school verlaten.
In het parochiememoriaal van Zijtaart staat geschreven dat pastoor Sars in 1899 in gesprek ging met de deken van Veghel en het bestuur van de congregatie van Veghel om eene afdeling van deze congregatie in Zijtaart op te richten. Na de nodige discussie stelde de gemeente een subsidie van 15.000 gulden beschikbaar. Voor het klooster werd een perceel aangekocht van Piet Vervoort gelegen naast café Van Dam schuin tegenover de kerk. J. Heijkants uit Erp werd gevraagd het klooster te ontwerpen. In het kloostergebouw werden ook een bewaarschool en een gebouw tot verpleging van oude en gebrekkige mensen ingericht.
Het kerkbestuur had op 2 mei 1900 besloten dat elke uithoek een halve dag zand zou rijden. De burgemeester deelde op 25 mei 1900 de gemeenteraad mee dat voor de bouw van het klooster de pastoor van Zijtaart graag zand zou willen halen uit het Reijbroek. Er zijn daar verscheidene heuvels en het zand is uitmuntend geschikt. De burgemeester heeft er geen bezwaren tegen. Door het egaliseren wordt de grond er beter op. Het lid van Eert zei dat men daar al veel kuilen gemaakt heeft. De burgemeester wist dat dit gebeurd was voor de bouw van het huis voor de hoofdonderwijzer Van de Ven. Het was echter van weinig betekenis. De kosten voor aanwijzing waar men moest graven en toezicht waren voor de pastoor. Het halen van zand werd toegestaan.
Pastoor Sars schreef: In mei is men begonnen met het aanvoeren van zand voor het Liefdesgesticht. Ongeveer 4.500 karren zijn vanuit het Broek achter Van Melsfoort door de parochianen aangevoerd vol ijver. Op 27 september vond de aanbesteding plaats. Er schreven 37 aannemers in. De hoogste inschrijver vroeg 46.500 gulden. H. van den Heuvel uit Volkel won de opdracht voor 33.260 gulden. Korte tijd later werden de fundamenten gelegd.
Het kerkbestuur van Zijtaart droeg 5.000 gulden bij voor de bouw van het klooster. Ook deed het kerkbestuur afstand van het schoolgeld voor de meisjes en subsidie van het rijk voor het meisjesonderwijs.
De eerste zes zusters betrokken op 30 december 1901 het liefdesgesticht en de scholen. Onder klokkengelui en vlaggentooi zijn ze door bruidjes enzovoorts ingehaald. Direct na hun aankomst werden het Gesticht en de scholen ingezegend.
Op 2 januari 1902 zijn de scholen in het klooster geopend. Al snel waren er ongeveer 60 kinderen aanwezig. Het werk begon met zes zusters. Twee zuster-onderwijzeressen voor de meisjesschool. Een zuster voor de bewaarschool. Een zuster voor de huishouding. Een zuster voor de verpleging. En moederoverste. Voor het werk in de tuin waren er een of twee knechten. Soms hielp er een 'meid' voor het werk in huis. De knechten en meid waren inwonend.